Skip to main content

Een dag na de verkiezing van Donald Trump verbrandden demonstranten de Stars and Stripes op de stoep van Trump Tower aan Fifth Ave. in New York. Het lijkt vreemd om uit protest je eigen nationale vlag te verbranden, maar dat demonstranten op die manier hun ongenoegen uitten over de verkiezingsuitslag geeft vooral aan dat de vlag al lang niet meer voor alle Amerikanen hetzelfde betekent. Sinds de onafhankelijkheid hebben verschillende politieke bewegingen misbruik gemaakt van het nationale symbool en Trump past met zijn Let’s Make America Great Again-campagne naadloos in de tumultueuze geschiedenis van het Amerikaanse patriottisme, waarin de vlag steeds een hoofdrol vervulde.

In het eerste deel: Waarom staat er in Amerika op elke straathoek een vlag (en bij ons niet)?, bleek dat de vlag bij het ontstaan van de Verenigde Staten nog vooral stond voor vrijheid. Het was een symbool voor de onafhankelijkheid van Engeland. Halverwege de negentiende eeuw werd de vlag echter min of meer geannexeerd door de anti-immigratie beweging van Lewis Levin en werd de vlag vooral een patriottisch symbool: America for the Americans. Die betekenis zou twintig jaar later weer worden bijgesteld door de significante rol die de vlag speelde in de aanloop naar de burgeroorlog.

In 2016 zorgde het districtenstelsel er voor dat Donald Trump de verkiezingen won, ondanks het feit dat Hillary Clinton bijna drie miljoen stemmen meer kreeg. Bij de verkiezingen van 1860 gebeurde iets vergelijkbaars toen Abraham Lincoln tot president werd verkozen met amper 40% van alle stemmen. Dat iemand met zo’n magere steun kon winnen kwam door een versplintering in de Amerikaanse partijpolitiek, die weer het gevolg was van de tegenstellingen tussen Noord en Zuid. De Democratische Partij was opgesplitst in een noordelijke en een zuidelijke variant en er was bovendien een nieuwe conservatieve partij opgericht, waardoor er vier serieuze kandidaten waren voor het presidentschap in plaats van twee. De verdeelde oppositie zorgde ervoor dat de Republikein Lincoln de verkiezingen kon winnen zonder noemenswaardige steun uit de Zuidelijke staten.

In de periode tussen de verkiezing en de inauguratie van de nieuwe president hield het land de adem in. Iedereen voelde dat het uiteenvallen van de Verenigde Staten in de lucht hing. De Zuidelijke staten vreesden dat Lincolns verkiezing zou leiden tot slavenopstanden en uiteindelijk tot de afschaffing van slavernij. Bovendien waren ze bang dat Lincoln als opperbevelhebber het leger zou inzetten. Overal verspreid over de Zuidelijke staten stonden immers forten met garnizoenen, klaar om tot actie over te gaan. Ook de Noorderlingen vertrouwden de situatie niet, want andersom leek het er juist op dat de Zuidelijke oppositie zich aan het bewapenen was. John Floyd, de minister van oorlog in het kabinet van de zittende Democratische president Buchanan en de voormalige gouverneur van de Zuidelijke staat Virginia, gaf na de verkiezingen opdracht de arsenalen in het zuiden extra te bevoorraden voor het geval het tot een gewapende confrontatie zou komen. Het was letterlijk een explosieve situatie.

De vlag als directe aanleiding voor de burgeroorlog

Ruim een maand na de verkiezing van Lincoln, in december 1860, was South Carolina de eerste Zuidelijke staat die zich afscheidde van de Unie. In de havenstad Charleston werden de meeste overheidsgebouwen, waaronder het arsenaal en twee militaire forten, direct bezet. Fort Moultrie, dat net buiten de stad lag, was echter het hoofdkwartier van een garnizoen onder leiding van de 56 jarige majoor Robert Anderson en ineens ontstond de vreemde situatie dat deze troepen een buitenlandse bezettingsmacht waren geworden. Beide partijen aarzelden hoe ze met deze situatie moesten omgaan en het kwam aanvankelijk niet tot een confrontatie. Maar Fort Mountrie was ontworpen om de haven van Charleston te verdedigen tegen aanvallen vanuit zee en was absoluut niet berekend op een aanval over land, dus terwijl de Zuidelijke troepen zich meer en meer aan het organiseren waren nam de nervositeit over zijn slechte strategische positie bij majoor Anderson toe. Hij probeerde koste wat kost een gewapend conflict te vermijden want dat zou onherroepelijk leiden tot een burgeroorlog.

In de havenmond van Charleston lag op een klein eiland nog een fort. Fort Sumter was echter nog in aanbouw en het werd slechts bewoond door enkele bouwvakkers en één soldaat die de vuurtoren bediende. Fort Sumter was strategisch veel beter te verdedigen dan Fort Mountrie en lag ook niet zo provocerend dicht bij de stad. Vandaar dat majoor Anderson besloot om in de nacht na kerstmis zijn troepen en voorraden in alle stilte en duisternis te verhuizen, zodat de volgende ochtend de vlagceremonie van het garnizoen werd gehouden in Fort Sumter. De drumband speelde de Star Spangled Banner en de vlag met drieëndertig sterren werd gehesen onder het oog van 127 saluerende soldaten.

Door zijn troepen te verplaatsen hoopte Anderson de angel uit het conflict te halen, maar zo werkte het niet helemaal. Toen de inwoners van Charleston ineens de vlag van de Unie zagen wapperen op Sumter kwam het eerder over alsof de Unionisten dat fort hadden veroverd in plaats van Moultrie verlaten. De gouverneur van South Carolina bracht zijn leger in de andere forten rond Charleston in opperste paraatheid, maar verder gebeurde er niets. Anderson was in zijn eerste opzet geslaagd: tot een gewapende confrontatie was het niet direct gekomen, maar de angel was nog lang niet uit het conflict.

In aanloop naar de inauguratie van Lincoln splitsten steeds meer staten zich af van de Unie. Na South Carolina volgden Alabama, Louisiana, Florida, Mississippi, Georgia en Texas. Op 8 februari richtten de afgescheiden staten officieel een confederatie op. Al die tijd bleef het regiment van Anderson elke ochtend de vlag hijsen. Veel mensen uit Charleston zagen dat als een regelrechte provocatie en ze zouden het liefst de ster die hun staat representeerde eigenhandig van de vlag afrukken. Om dat te illustreren werd in Charleston en de omringende forten een vlag gehesen met een enkele witte ster op een blauwe achtergrond: de ster van het afgescheiden South Carolina. Ondertussen werden de voorraden in Fort Sumter steeds schaarser, terwijl de andere drie forten zichtbaar werden versterkt. Een impasse, die zou duren tot de nieuwe president Lincoln zou worden ingezworen op 4 maart 1861.

Voor zijn inauguratie reisde Abraham Lincoln in februari 1861 in acht dagen met de trein van zijn woonplaats Springfield, Illinois naar Washington DC. Zijn trein was volgehangen met vlaggen en banieren en overal waar hij stopte werd hij begroet door tienduizenden, soms honderdduizenden aanhangers die af en toe spontaan de Star Spangled Banner begonnen te zingen, nog voordat de gekozen president ze kon toespreken. In Philadelphia presenteerde Lincoln zijn aanhangers de nieuwe vlag van de Unie met vierendertig sterren, omdat enkele weken daarvoor Kansas als nieuwe staat was toegetreden. Zijn boodschap was duidelijk: hij benadrukte de eenheid van de Verenigde Staten en weigerde de Confederatie van Zuidelijke staten te erkennen. Tijdens zijn inauguratiespeech op 4 maart benadrukte Lincoln nog een keer dat iedereen die de eenheid van de Unie bedreigde zou worden gezien als agressor.

De situatie voor de soldaten in Fort Sumter begon ondertussen nijpend te worden. President Lincoln bracht de gouverneur van South Carolina op de hoogte dat hij van plan was om het fort te gaan bevoorraden. Dat accepteerde de gouverneur niet en hij eiste dat alle troepen het fort per direct zouden verlaten. Toen majoor Anderson dat weigerde werden de inwoners van Charleston in de vroege ochtend van 12 april 1861 gewekt door het eerste mortierschot op Fort Sumter. Velen haasten zich naar de kade om te zien hoe de kanonnen van de drie forten rond de stad met regelmaat van de klok bleven vuren op het versterkte eiland in de havenmonding. Weinigen zullen zich hebben gerealiseerd dat ze getuige waren van de eerste schoten in een Amerikaanse burgeroorlog. Het bombardement duurde zesendertig uur. De Unionisten schoten nog wel terug, maar het was een ongelijke strijd. Op 14 april salueerde majoor Anderson voor het laatst naar de vlag van de Unie, liet hem vervolgens strijken en hees een witte vlag ter overgave van Fort Sumter. Dat de vlag werd gestreken voelde voor de geconfedereerde staten als een grote overwinning; de Stars and Stripes waren nog nooit gedwongen neergehaald en dat hadden zij voor elkaar gekregen.

Aan de andere kant versterkte de gevallen vlag van Sumter juist het eenheidsgevoel bij de Noorderlingen. De bewoners van de Noordelijke staten hadden meegeleefd met de soldaten in het fort en in de dagen na de overgave staken ze als eerbetoon aan hun helden tienduizenden vlaggen uit. En ook aan Lincolns oproep om vrijwillig dienst te nemen in het leger werd vervolgens massaal gehoor gegeven. Majoor Anderson en zijn mannen brachten de vlag die ze zo heldhaftig hadden verdedigd mee naar het Noorden. Tijdens een parade in New York werd de vlag aan het volk getoond en uiteindelijk opgehangen aan het standbeeld van George Washington te paard op Union Square. De parade bracht meer dan 100.000 enthousiaste mensen op de been. Het leek of iedere New Yorker een vlag had en wie er geen had ging er eentje maken of kopen. Alles in de stad werd versierd met vlaggen en de parade was het startsein van een heuse flagmania in alle Noordelijke staten. Zo werd de Stars and Stripes aan de vooravond van de burgeroorlog het symbool van de eenheid van Amerika. Het patriottische gevoel was zelfs zo sterk dat je verdacht was als je geen vlag had.

Dat was een belangrijke verschuiving ten opzichte van twintig jaar eerder, toen de nativisten de vlag juist gebruikten om de tegenstellingen tussen geboren Amerikanen en immigranten te benadrukken. Omdat de Noordelijke staten zich tevens hadden verbonden aan het streven naar afschaffing van de slavernij stond hun vlag bovendien weer voor vrijheid. Precies de betekenis die de vlag van de Sons of Liberty ook had toen die bijna negentig jaar eerder in Boston voor het eerst werd gehesen.

Omdat de Stars and Stripes zo’n sterk symbool waren konden zelfs de inwoners van de geconfereerde staten er maar moeilijk afstand van doen. Hun vlag leek aanvankelijk dan ook erg op die van de Unie, wat weer problemen opleverde op het slagveld omdat de twee lastig van elkaar te onderscheiden waren. Vandaar dat het leger van de geconfedereerde staten een andere vlag begon te voeren: de bekende rode vlag met het blauwe kruis met de sterren van de aangesloten staten, die tegenwoordig nog steeds gebruikt wordt door non-conformistische Zuiderlingen.

De hele Amerikaanse burgeroorlog is terug te voeren op het verhaal van de sterren in de vlaggen van de twee strijdende partijen: de Unionisten bleven stug vierendertig sterren voeren terwijl het aantal sterren van de geconfedereerde staten van zeven groeide naar dertien. En toen de oorlog in 1865 was afgelopen en de Zuidelijke staten zich hadden overgegeven telde de vlag van de Unie zesendertig sterren, dankzij het toetreden van West Virginia en Nevada.

De eerste eed op de vlag

Na de burgeroorlog werd de vlag als nationaal symbool een tijdje met rust gelaten, de link met de oorlog was simpelweg te pijnlijk. Maar in de late jaren tachtig van de negentiende eeuw kwam in reactie op de snel veranderende sociale en economische structuren een wereldwijd nationalisme en patriottisme op. In Europa ontstonden nieuwe staten zoals Italië en Duitsland, en in Amerika ging men de vlag gebruiken bij de integratie van immigranten. George Balch, een conservatieve onderwijsinspecteur uit New York en niet toevallig een ex-militair, bedacht als eerste een eed voor zijn leerlingen, die een zeer uiteenlopende immigratie-achtergrond hadden. Elke morgen spraken ze tegenover elkaar en de vlag een gelofte uit: “We give our heads and our hearts to God and our country! One country! One language! One flag!”

De socialistische predikant Francis Bellamy vond de eed van Balch een beetje te kinderachtig en hij stelde in 1892 een nieuwe tekst voor, die als basis zou dienen voor de eed die tegenwoordig nog steeds wordt gebruikt: “I Pledge allegiance to my flag and the republic for which it stands: one nation indivisible, with liberty and justice for all.” Aanvankelijk wilde hij er behalve vrijheid en gerechtigheid ook gelijkheid aan toevoegen, maar hij realiseerde zich dat die uitbreiding gevoelig lag omdat er in Amerika nog helemaal geen consensus was over het feit of gelijkheid voor zwarten en vrouwen wel zo wenselijk was. Daarom zou die gelijkheid wel eens een obstakel kunnen vormen voor het gebruik van de eed. Hoe dan ook slaagde Bellamy erin om zijn eed over het hele land verspreid te krijgen en op Columbus Day 1893 zworen miljoenen kinderen voor het eerst trouw aan de vlag. In deze periode ontstonden ook de eerste officiële vieringen van Flag Day, de herdenking van 14 juni 1777; de dag waarop het congres bepaalde dat de Stars and Stripes officieel de vlag van de Verenigde Staten was.

Aan het einde van de 19e eeuw werd de vlag zo populair dat kooplieden de commerciële potentie ervan in begonnen te zien. De vlag verscheen niet alleen aan de gevels van winkels en op marktkraampjes, maar ook op zakdoeken, schorten, en allerlei verpakkingen van koekjes tot whiskyvaten. Bedrijven begonnen hun logo’s op vlaggen te drukken en die weg te gaven bij reclamecampagnes. Op een gegeven moment was het zo erg dat er een tegenbeweging opkwam die de vlag probeerde te beschermen tegen schaamteloos commercieel gebruik. Zoals we nu inmiddels weten: een onbegonnen strijd. De vlag was niet langer alleen een politiek symbool maar groeide door diens commerciële annexatie langzaam maar zeker uit tot een symbool van de kapitalistische vrije markt. Aanvankelijk vooral in een patriottische context, maar later ook internationaal: zet er een Amerikaanse vlag op en het verkoopt.

De vlag wordt geannexeerd door de GOP

In 1894 werd Amerika getroffen door een van de zwaarste economische recessies die het land tot dan toe had gehad. De beurs was 60% gedaald, honderden banken waren omgevallen en talloze bedrijven waren failliet gegaan. Een op de zes Amerikanen was werkloos en duizenden mensen raakten dakloos in een tijd dat er nog geen sociale voorzieningen waren. Zelfs mensen die wel werk hadden zagen hun loon elke maand verder dalen en hun koopkracht achteruit hollen. Stakingen waren aan de orde van de dag en het was duidelijk dat de verkiezingen van 1896 compleet in het teken van werkgelegenheid zouden staan.

Degenen die het meest direct getroffen werden door de crisis, zoals boeren en arbeiders, zagen de bankiers als oorzaak van de problemen. Zij steunden de Democratische presidentskandidaat William Jennings Bryan, een jonge, zestendertigjarige advocaat met een groot talent als bevlogen spreker. Om de crisis te bezweren stelde hij voor om een inkomstenbelasting naar draagkracht in te voeren en meer geld in omloop te brengen. Hij zag de vrije markt als iets dat het land verdeelde en de klassenverschillen vergrootte en dat moest teruggedrongen worden. In die tijd werden campagnes vooral passief gevoerd, maar Bryan was de eerste die het land in trok en die aanpak leek succes te hebben. Zijn aanhang groeide bij elke speech en elk bezoek dat hij aan een fabriek of een boerengemeenschap bracht. Met de energieke Bryan als kandidaat profileerde de Democratische partij zich voor het eerst als progressieve volkspartij.

De Republikeinse partij, die tijdens de burgeroorlog nog voor de afschaffing van slavernij was, ontpopte zich tijdens dezelfde campagne juist voor het eerst als de partij van big business. De meeste zakenmensen vreesden inflatie als er meer geld gedrukt zou worden en steunden de Republikeinse presidentskandidaat William McKinley, die stabiliteit predikte. Hij zag het als taak voor de overheid om de bedrijven, die toch de solide basis van het land vormden, te beschermen en vond dat iedereen gelijk was en gelijke kansen had zolang je de vrije markt maar zijn gang zou laten gaan.

Toen de Republikein McKinley in september 1896 met zijn conservatieve agenda de strijd met Bryan dreigde te verliezen en Wall Street onrustig werd, was er serieus werk aan de winkel. Mark Hanna, een belangrijke donateur van de Republikeinse Partij, ontpopte zich als een van de eerste campagnestrategen. Hij was een klassieke zakenman met flinke bakkebaarden langs de ietwat kalende schedel, een vestzakhorloge en een dikke buik waar hij sigarenas op morste. Hanna geloofde in sociaal Darwinisme. Net als in de natuur was het nu eenmaal zo dat ook in de maatschappij de sterksten kwamen bovendrijven en dat zwakkelingen waren gedoemd om uit te sterven. Vanuit die gedachte zou de overheid ook niet moeten opkomen voor de zwakkeren in de samenleving, maar juist de sterken moeten helpen om hun bedrijven te laten groeien.

Hanna bedacht een manier om het recent opgekomen Amerikaanse patriottisme in de politiek te gebruiken. Een stem op de Republikeinse kandidaat moest een stem voor het vaderland zijn. En de vlag zou daarin een grote rol spelen. Allereerst besloot de Hanna de nadruk te leggen op het oorlogsverleden van McKinley en hij probeerde hem nadrukkelijk neer te zetten als held uit de burgeroorlog. Vervolgens creëerde Hanna de Patriotic Heroes Brigade, een groep generaals die campagne gingen voeren voor McKinley in een trein behangen met vlaggen en zelfs met een kanon. Dat gaf de veteranen, een belangrijke groep kiezers, niet alleen het gevoel dat McKinley hun kandidaat was, het leek er door de oproep van de generaals ook op alsof er een crisis dreigde die vergelijkbaar was met de burgeroorlog. De dreiging van de Democraten in 1896 werd voorgesteld als vergelijkbaar met die van de Geconfedereerden in 1861. Als sluitstuk van de campagne organiseerde Hanna een Republican Flag Day. Hij strikte invloedrijke zakenmensen en industriëlen om mee te lopen in marsen door het hele land en deze lieten aan al hun medewerkers en werknemers weten dat zij ook verwacht werden. De arbeiders hadden weinig keus: als je baas zei dat je in een mars mee moest lopen in plaats van in de fabriek werken, dan deed je dat. De Republikeinen hadden campagnevlaggen laten maken die door het hele land werden gedistribueerd. Op die manier liepen op 31 oktober, de laatste zondag voor de verkiezingen, honderdduizenden mee in de marsen die zogenaamd de eenheid tussen arbeiders en industriëlen uitstraalden, maar ondertussen natuurlijk een campagnestunt van jewelste waren voor de Republikeinen. Net als bij de mars die de nativisten vijftig jaar eerder in Philadelphia organiseerden stonden hier ook weer een veelvoud van de deelnemers aan de kant te kijken. Net als Levin was het Hanna gelukt de vlag voor zijn politieke doel in te zetten. Het vlagvertoon van de parades zorgde er voor dat er een zichtbare link was tussen patriottisme en de Republikeinse Partij. Een Amerikaan die het beste met zijn land voor had, steunde de Republikeinse presidentskandidaat.

De Democraten hadden geen antwoord. Ze probeerden zich in de parades te mengen, maar het was onbegonnen werk. En elke reactie van boze Democraten die het ongehoord vonden dat hun tegenstanders de vlag misbruikten en die probeerden om die vlaggen af te pakken of parades te verstoren werd uitgelegd als anti-Amerikaans. En zo zag het er ook uit: als agressie tegen de eigen vlag, het eigen vaderland. De Democraten waren pat gezet en konden geen kant op. De vlag was gekaapt door het grootkapitaal en McKinley won alsnog de verkiezingen. Daarmee was Hanna de eerste die patriottisme verbond aan de Democratische partij, waarmee de politieke stellingen voor de komende honderdtwintig jaar waren ingenomen.

De Ku Klux Klan als hoeders van de natie

Het zag er lekker dramatisch uit: in november 1915 werd bovenop Stone Mountain, net buiten Atlanta, een groot houten kruis midden in de nacht in brand gestoken. De vlammen schoten agressief omhoog tegen de donkere lucht en verlichtten de vijftien gestalten die in witte gewaden met puntmutsen over hun hoofd naar het tafereel stonden te kijken. Hun leider, de gesjeesde arts William Joseph Simmons had zojuist de Ku Klux Klan opnieuw opgericht.

Simmons was een van de vele Amerikanen die aan het begin van de twintigste eeuw van het platteland naar de stad waren getrokken. Atlanta groeide van 150.000 in 1910 tot meer dan 200.000 inwoners nog geen 10 jaar later. Die snelle groei zorgde ervoor dat veel mensen zich sociaal onthecht voelden. Ze misten het dorpsgevoel van een gemeenschap waarin ze iedereen kenden en waar mensen voor elkaar klaar stonden. Om aan de behoefte van een sociaal netwerk te voldoen werden broederschappen opgericht als de Elks, de Rotary en de Lions Club. Simmons was behalve lid van twee kerkgenootschappen ook lid van maar liefst twaalf van dergelijke organisaties, maar toen hij in het populaire filmepos The Birth of a Nation van D.W. Griffith in de bioscoop zag vatte hij het idee op om de Ku Klux Klan nieuw leven in te blazen.

De oorspronkelijke Ku Klux Klan was kort na de burgeroorlog opgericht in de zuidelijke staten om bevrijde slaven te terroriseren. Aanvankelijk trad de federale overheid nog wel op tegen deze praktijken, maar wegens een beperkte capaciteit werden lang niet alle opgepakte Klan-leden veroordeeld of zelfs maar voor de rechter gebracht. Tegen 1871 werd de Ku Kux Klan weer ontbonden. Dat kwam deels doordat ze officieel als een terroristische organisatie werd bestempeld, maar ook omdat de belangstelling sowieso sterk terugliep. De federale overheid had het in de zuidelijke staten praktisch opgegeven om intimidatie en geweld tegen zwarten te vervolgen, waardoor segregatie en apartheid daar tot ver in de twintigste eeuw openlijk bleven bestaan. Eigenlijk was een ondergrondse organisatie simpelweg niet meer nodig.

De symboliek van de brandende kruisen en de witte gewaden met puntmutsen waren geen kenmerken van de oorspronkelijke Klan, maar het kwam letterlijk uit The Birth of a Nation, dat een verfilming was van de roman The Clansmen waarin de praktijken van de eerste Ku Klux Klan werden verheerlijkt. In de rituelen van de nieuwe Klan speelden bovendien de bijbel en de vlag een grote rol. Het was in essentie een patriottische organisatie van blanke Protestanten die teruggreep op de nativisten: anti-immigrant, antisemietisch, racistisch en antikatholiek.

Toen de Verenigde Staten in 1917 gingen deelnemen aan de eerste wereldoorlog ontstond er een nieuwe golf van nationalisme waaronder ook de Ku Klux Klan goed gedijde. In 1917 werd de Espionage Act aangenomen, een wet die de vrijheden van de pers aan banden legde, en een jaar later de Sedition Act, die elke kritiek op de regering en de vlag verbood. In negen staten werden bovendien wetten aangenomen die een verbod instelden op kritiek op de oorlog en vijftien staten stelden een verbod in op vakbonden. Elk kritisch geluid was verdacht. Duitsers en andere immigranten met afwijkende sympathieën werden opgesloten in kampen. De Amerkanen begonnen er bovendien langzaam aan te wennen dat hun burgerrechten aan banden werden gelegd. Vakbonden werden gezien als onpatriottische tegenstanders van het kapitalistische systeem in Amerika. De Ku Klux Klan ontpopte zich in deze periode als hoeders van het vaderland, een soort knokploeg die stakingen neersloeg en jongemannen opspoorde die dienst weigerden. Regelmatig dwongen ze ‘verdachten’ om de vlag te kussen of te omhelzen als een soort lakmoesproef voor hun vaderlandsliefde. De Klan profileerde zich als het ideale apparaat om spionnen en andere staatsgevaarlijke individuen te ontmaskeren. Dat ging natuurlijk ook beter zolang ze hun eigen identiteit konden verbergen onder hun kappen.

Hoewel de vlag op die manier voor sommige buitenstaanders in de samenleving een steeds bedreigender symbool begon te worden, bleef de populariteit van de Stars and Stripes onder het grootste gedeelte van de bevolking stijgen. President Wilson vaardigde een wet uit die van de Star Spangled Banner, dat toen nog geen volkslied was, het officiële lied van het leger en de marine maakte, en het was ook de periode waarin het lied voor het eerst werd gespeeld bij sportwedstrijden. In sommige staten werden wetten aangenomen die schoolkinderen verplichtten om mee te doen aan vlagceremonies.

Toen in 1918 de soldaten terugkwamen uit de oorlog was er al een omvangrijke migratie van zwarten uit de Zuidelijke staten naar de steden in het noorden op gang gekomen, die de samenleving daar blijvend veranderde. Ondertussen was ook de immigratie vanuit Europa en Azië nog steeds massaal. Deze continue beweging in de bevolkingssamenstelling leidde ertoe dat er alleen al in 1919 in de steden vijfentwintig grootschalige rassenrellen waren en 3500 stakingen. De overheid hield ondertussen vast aan zijn patriottistische beleid en probeerde alles wat buitenstaander was de kop in te drukken of klein te houden. Onder leiding van openbaar aanklager Palmer werden zogenaamde Palmer Raids georganiseerd. Dat waren in feite razzia’s waarbij alle subversieve, linkse elementen uit de samenleving werden opgepakt en gedeporteerd. Bij het publiek werd zo actief een Red Scare gevoed: een angst voor communisten.

Deze angstcultuur paste de Ku Klux Klan als een handschoen. De Klan wilde als moraalridders het land redden van de kwaadwillende krachten van Joden, Katholieken, zwarten, communisten en immigranten. Ze afficheerden zich meer en meer als patriottistische organisatie, maar wel op een uitermate gewelddadige manier. Ze terroriseerden, vernederden en vermoordden iedereen die maar een beetje buiten hun idee van een ordentelijke samenleving viel: een dokter die abortussen uitvoerde, een zwarte tandarts, een Duitser die geen Engels sprak, een blanke advocaat die zwarten verdedigde en veel gescheiden vrouwen. In september 1921 werden er minstens 150 incidenten van intimidatie gemeld, waaronder vier lunchpartijen, 41 mensen die werden afgeranseld met de zweep en 27 mensen die met pek en veren werden behandeld. Tegen die tijd waren al meer dan 100.000 Amerikanen lid van de Ku Klux Klan of stonden te trappelen om zich aan te melden. In 1924 had de organisatie al vier miljoen leden, op een bevolking van 112 miljoen. Al die leden hadden een ceremonie moeten ondergaan waarin ze bovenal trouw zworen aan de vlag. Als de Ku Kux Klan in hun witte mantels paradeerden was de vlag nooit ver weg. Voor veel Amerikanen buiten de Klan werd de vlag steeds meer symbool voor een staat die hen onderdrukte en hun vrijheden inperkte.

De Klan en de regering groeiden steeds verder naar elkaar toe. Die verbinding kwam tot uitdrukking in een mars naar Washington in augustus 1925. Busladingen Klansmen werden naar de hoofdstad vervoerd als een vreemde vooruitwijzing naar die andere mars, die 38 jaar later zou plaats vinden. Meer dan 50.000 Klansmen en -women liepen mee, en ze deden dat voor het eerst zonder de maskers onder hun witte kappen. Dat was een concessie die ze hadden moeten doen om een vergunning voor de demonstratie te krijgen. Ze werden er minder mysterieus van maar aan de andere kant ook juist gevaarlijker: het bleken namelijk gewone mannen, vrouwen en zelfs kinderen en ze waren nauwelijks te onderscheiden van ambtenaren in dienst van de overheid, alleen met een witte jurk. Het leek er steeds meer op alsof de regering de activiteiten van de Klan gedoogde. Het gerucht ging dat zelfs president Harding in het witte huis als lid zou zijn ingezworen. Een gerucht dat pas aan het einde van de twintigste eeuw werd ontkracht.

Wat de Ku Kux Klan uiteindelijk de das om deed was dat ze zelf een bedreiging voor de samenleving werden. Ze waren weliswaar patriotten, maar in hun ideologie ontbraken vrijheid en democratie. De Klan afficheerde zich als anti-democratisch en stond een militaire staat voor, die de waarden van het volk verdedigde tegen krachten van buiten. Hun leiders waren eigenlijk helemaal niet geschikt ook een dergelijke grote organisatie te leiden en niet gewiekst genoeg om politiek een beetje handig op te treden. Bovendien konden de leiders maar moeilijk voldoen aan de morele eisen die ze zelf stelden. Tijdens de drooglegging hadden prominente Klansmen een voortdurende aanvoer van bourbon, terwijl anderen zich te buiten gingen aan seksuele uitspattingen. Morele, politieke en financiële corruptie en fraude zorgden ervoor dat het ledental vanaf 1926 sterk begon terug te lopen. Helemaal toen de Grand Dragon van de afdeling Indiana werd veroordeeld voor moord en andere leiders uit de school klapten over de misstanden binnen de leiding. Het imperium stortte in en binnen een paar jaar brokkelde de organisatie af. In 1930 waren er nog ‘maar’ 45.000 leden, vooral in de Zuidelijke staten.

Wat na de teloorgang van de Ku Klux Klan wel bleef hangen was de Stars and Stripes als angstsymbool voor iedereen die anders was.

In deel 3 van Waarom staat er in Amerika op elke straathoek een vlag (en bij ons niet)?: hoe de vlag na de Tweede Wereldoorlog door Martin Luther King werd terugveroverd op de Klu Klux Klan en de Stars and Stripes weer een symbool van nationale eenheid werd door de terroristische aanslagen van 11 september 2001.

Veel informatie heb ik uit het boek Capture The Flag van historica Woden Teachout.

De foto’s heb ik afgelopen september gemaakt toen ik mezelf tijdens mijn verblijf in Amerika de opdracht had gegeven om elke dag een vlag te fotograferen. Alle foto’s zijn gemaakt met een iPhone en de hele serie is te vinden op mijn Instagram account onder #aflagaday.

Leave a Reply